DE CORSELLIS-SINAPS HERSENCOLLECTIE
In 1951 richtte de Britse neuropatholoog Professor Dr John Corsellis een hersenbank op. Bij het overlijden van een patiënt in het ziekenhuis waar Dr Corsellis werkzaam was, werden de hersenen bijna systematisch in de collectie opgenomen. Ook na het overlijden van Dr Corsellis in 1994 werd de collectie verder uitgebreid door zijn collega, Dr Clive Bruton. Toen ook hij in 1997 overleed, werd het uitbouwen van de collectie beëindigd. In 2016 werd de collectie (partieel) beschikbaar gemaakt voor overname door verschillende onderzoeksinstellingen. Zo heeft SINAPS aanspraak kunnen maken op bijna het volledige psychiatrische luik van de Corsellis collectie.
Waaruit bestaat deze hersencollectie?
De collectie bevat in totaal meer dan 8000 hersenen en groeide zo uit tot één van de grootste ter wereld. Het grootste deel van de collectie is afkomstig van personen met zeer uiteenlopende neurologische aandoeningen (hersentumoren, dementie, epilepsie,...). Echter, zo'n 1300 hersenen zijn afkomstig van personen met een bepaalde psychiatrische aandoening. (660 schizofreniepatiënten, 450 patiënten met terugkerende depressies, 95 patiënten met bipolaire stoornis, meer dan 100 patiënten met alcoholverslaving, mentale retardatie,…). Ongeveer 1000 patiënten hadden geen hersenaandoening op het ogenblik van overlijden.
Waarom is deze collectie zo waardevol?
Toegang tot hersenen van psychiatrische patiënten is erg moeilijk te verkrijgen. Hiervoor bestaan enkele redenen: enerzijds hebben de ethische reglementeringen de drempel verhoogd om post-mortem weefsel te verzamelen, anderzijds is het bekomen van een geïnformeerde toestemming van de patiënt door de aard van de aandoening (bv schizofrenie) niet evident, daar het beoordelingsvermogen van de patiënt door de aandoening beïnvloed kan worden. Ook ethische bezwaren van de behandelaar (en onderzoeker) kunnen hierin een rol spelen.
Desalniettemin is het van cruciaal belang om hersenen rechtstreeks te kunnen onderzoeken om de pathofysiologie van psychiatrische aandoeningen te begrijpen. Perifere metingen in bijvoorbeeld plasma of serum en beeldvormingsonderzoek hebben elk hun beperkingen. Ook is het uitvoeren van een ruggenprik voor het vergaren van ruggenmergvloeistof is veel minder gangbaar in de psychiatrische klinische realiteit vergeleken met het vakgebied neurologie.
Ook preklinisch onderzoek kan niet altijd tegemoet komen aan bepaalde onderzoeksvragen, en gezien het complexe karakter van de meeste psychiatrische aandoeningen, bestaan er veelal vragen bij de validiteit van bepaalde dierenmodellen.
Post-mortem weefsel is dan ook de meest rechtstreekse toegang tot de hersenen, en kan antwoorden geven die niet via bovenstaande technieken kunnen benaderd worden.
Onderzoeken:
De neurobiologische basis van schizofrenie